Onderzoek
In ons onderzoek laten we het gebouw altijd als eerste zijn geheimen prijsgeven. Archieven zijn ook belangrijk, maar wat het gebouw laat zien, is vaak nog verrassender. Er blijkt bijna altijd iets waardoor de kennis over een gebouw en over hoe men vroeger bouwde, toeneemt.
In het onderzoek en de rapportage daarvan sluiten wij ons aan bij de Richtlijnen voor bouwhistorisch onderzoek, die o.a. door de Rijksgebouwendienst en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zijn opgesteld.
Dat houdt in dat wij onderscheid maken tussen een verkenning, een opname en een ontleding van een gebouw. Daarnaast maken wij ook een inventarisatie van een binnenstad of een deel ervan. Dat laatste betekent dat wij vastleggen welke gebouwen voor een nader onderzoek in aanmerking komen op grond van kenmerken die op het eerste gezicht al duidelijk zijn.
Erg belangrijk is ook de waardestelling van de verschillende onderdelen van het gebouw. Onze notatie daarvan is zo overzichtelijk dat een architect bij verbouwingsplannen van deze waardestelling zonder problemen gebruik kan maken.
De datering van de verschillende bouwfasen van een gebouw stellen wij vast door middel van archiefonderzoek, architectuurhistorische kenmerken, materiaalgebruik en vaak ook door dendrochronologisch onderzoek.
Onze rapporten zijn voorzien van een duidelijke beschrijving in
woorden, waarbij veelvuldig gebruik wordt gemaakt van fotomateriaal
en van tekeningen.
In een gebouw wordt erg veel hout gebruikt, zeker vroeger. Denk maar aan de vloeren en kappen. Als daarvoor eikenhout gebruikt is, is het mogelijk om het hout te dateren. Soms kan dat tot op het jaar nauwkeurig, soms met een marge van zes tot twintig jaar. Eikenhout heeft namelijk altijd kernhout en spinthout. De buitenste ringen zijn spinthout, de rest is kernhout. Met het blote oog is het onderscheid al te zien. Spinthout heeft gemiddeld twintig jaarringen. Als er spint aangetroffen wordt, zit je dus al dicht bij het jaar van velling. Soms, als er nog bast aan de balk zit, is ook de wankant bewaard. Dan heeft men de laatste jaarring van de boom. Onder de microscoop kan dan gezien worden of de boom in de herfst of in het voorjaar omgehakt is en het jaar van omhakken kan dan exact vastgesteld worden.
In het westen van het land komt het hout uit Duitsland, omdat de grote rivieren daarvandaan komen.
In Drenthe is meestal lokaal hout gebruikt, maar in Groningen is weer veel hout ingevoerd uit Noord-Duitsland, Scandinavië en de Baltische landen. Het is dus goed uitzoeken waar de bomen gegroeid zijn. De omstandigheden waaronder verschillen natuurlijk per regio. Dat levert ook een karakteristiek patroon van jaarringen op. Als er een groeizaam jaar was, is de boom hard gegroeid en is de jaarring dus groot. Elk jaar wordt er namelijk een jaarring aan de stam toegevoegd. Als het een slecht jaar was, is de ring klein.
De datering gebeurt door de jaarringen van het hout te meten. Daartoe wordt een monster afgenomen dat bewerkt en gemeten wordt ; de gegevens worden vervolgens in een computerprogramma verwerkt. Als er een zekerheid van 1 : 10.000 is, wordt aangenomen dat het jaartal dat eruit rolt, juist is. Overigens, er wordt niet van één monster uitgegaan, maar van minstens vijf of zes, dus de kans dat de datering onjuist is, is verwaarloosbaar klein.
De monsters worden met een boor genomen die daar speciaal voor
ontwikkeld is. Ook de plaats waar geboord gaat worden speelt een
belangrijke rol. Hoe meer jaarringen, des te beter.
Wij nemen zelf de monsters af; de analyse ervan gebeurt door een
gespecialiseerd bureau.
Voor eikenhout geldt dat het zo kort mogelijk na het omkappen van de boom verwerkt moet worden. Want hoe ouder het hout is, des te moeilijker wordt het om er balken en planken van te maken. Het hout wordt namelijk erg hard. Men kan er dus vanuitgaan dat het bouwjaar van het gebouw waar het hout uitkomt, meestal ligt in het jaar na de velling van de boom. Als het hout voor een tweede keer gebruikt is of misschien nog wel vaker, is dat natuurlijk niet meer zo. Het hout kan dan wel gedateerd worden, maar op grond van deze gegevens niet het gebouw zelf.
Om een gebouw goed te kunnen dateren is dus vaak dendrochronologisch onderzoek nodig.